Labels

maandag 12 maart 2012

Praktijkonderzoek 100 euro verdelen over 7 personen.

Hoe verlopen de denkprocessen?

Oriënteren:

Plan van aanpak:

In groepjes van ongeveer 3 leerlingen. Ze krijgen ze een briefje van 100 euro. Ik vraag ze hoe ze 100 euro kunnen verdelen over 7 personen.

Mogelijke acties van de leerlingen:
- Het papier wordt verknipt in 7 stukjes.
- Je vraagt of ze nu nog iets kunnen kopen met dat stukje.
- Je vraagt of  het briefje van 100 euro evenveel is als 100 losse stukjes.
- Ze weten niet wat ze moeten doen.
- Je reikt ze een  bakje aan met 100 losse euro's. Je vraagt ze of dit evenveel is als het briefje van 100.
- 'Zou je het nu wel kunnen verdelen?'
- Ze verdelen de losse stukjes over de personen. Vervolgens vraag je hoeveel iedereen heeft. Ze gaan tellen en komen tot de conclusie dat er leerlingen zijn die meer hebben dan anderen.
- Ze kunnen het niet verdelen. Ze hebben geen beeld van de fictieve personen. Je zorgt ervoor dat er voorwerpen zijn waar de leerlingen kunnen zien dat het om 7 personen gaat. (Bijv. stoelen, poppen, etc.)
- Leerlingen kunnen niet werken met euro's: je hebt ander concreet materiaal bij je. (Bijv. snoep)

Het onderzoek wordt in de stageweek uitgevoerd. (Week 12). Het verschilt per persoon wanneer de opdracht precies zal worden uitgevoerd, welke materialen er gebruikt worden en hoe groot de groepjes met kleuters zal zijn.

Iedereen zal een procesverslag maken van de opdracht, waarin onze conclusies worden beschreven. Dit zullen wij naar elkaar opsturen. Wij bespreken onze bevindingen en trekken hier onze hoofdconclusie uit.


Mvg,
Joost, Yme, Larissa, Marisa

2 opmerkingen:

  1. Analyse en conclusie uitvoering onderzoek rekenen 100:7 (kleuters)

    Plan van aanpak:

    In groepjes van ongeveer 3 leerlingen. Ze krijgen ze een briefje van 100 euro. Ik vraag ze hoe ze 100 euro kunnen verdelen over 7 personen.

    Groep: 2
    School: Obs De drie dorpen
    Plaats: Oldeholtwolde Fr. (gem. Westellingwerf)
    Leerlingen: 2
    Leerlingen groep totaal: 5 (groep 0/1/2)
    Tijd/Datum: Woensdag 21 maart 9:00
    Leeftijd: beide ll. 5 jaar
    Omschrijving leerling 1 M.: De leerling is over de hele breedte een goede leerling. Is een beelddenker en wil alles zo nauwkeurig mogelijk doen. Heeft moeite om zich af te sluiten van de rest en zich te focussen in drukke situaties.
    Omschrijving leerling 2 J.: De leerling is over de hele breedte een goede leerling. Is een leider in de klas en het voorbeeld. Hij kan het goed vinden met de andere kinderen en kan zich zichzelf goed redden.

    Mogelijke acties van de leerlingen:
    - Het papier wordt verknipt in 7 stukjes.
    Na het zien van de honderd euro komen ze inderdaad op dit idee. Alleen beseffen beide dat het geld dan waardeloos wordt. Dus schuiven ze dat idee ook weer gelijk van tafel.
    - Je vraagt of ze nu nog iets kunnen kopen met dat stukje.
    Zie hierboven
    - Je reikt ze een bakje aan met 100 losse euro's. Je vraagt ze of dit evenveel is als het briefje van 100. - 'Zou je het nu wel kunnen verdelen?'
    Als ik de fiches (euro’s) op tafel zet en zeg dat het er honderd zijn, zuchten ze en weten dat het zo wel mogelijk is om de som op te lossen. En vertellen ook dat het even veel is als ik het vraag.
    - Ze weten niet wat ze moeten doen.
    Niet van toepassing
    - Ze verdelen de losse stukjes over de personen. Vervolgens vraag je hoeveel iedereen heeft.
    Ze verdelen inderdaad de stapel met fiches. Alleen niet in de juiste porties. Ze maken 5 stapels van verschillend aantal munten.
    Ze gaan tellen en komen tot de conclusie dat er leerlingen zijn die meer hebben dan anderen.
    Ze tellen inderdaad en komen er zo ook achter. Na het herhalen van de som en daarbij de kinderen wijzen op de stapels. Zien ze zelf dat er 7 stapels moeten komen. Ook tellen ze niet meer omdat ze er achter komen dat de stapels even hoog moeten worden en het niet uitmaakt hoeveel iedereen krijgt. Wel vinden ze het jammer dat er 2 over blijven en weten ze in eerste instantie niet wat ze ermee moeten. Bij nader inzien leggen ze op twee willekeurige stapeltjes en zeggen dat het nu wel verdeelt is, maar niet eerlijk.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. School: O.B.S. de Bosrand
    Groep: 2
    Kinderen: 3

    We zijn begonnen met het briefje van €100,-. De kinderen zagen gelijk al dat het 100 euro was en ze wisten dat het veel was. Ik stelde de kinderen de vraag: Hoe moeten we deze 100 euro verdelen over 7 personen/kinderen?

    - één kind die kwam op het idee om 7x speelgoed te kopen en dan te kijken hoeveel er nog overblijft.
    - weer een ander kind kwam op het idee om 100 te splitsen in 80 en 20, maar hij herstelde zichzelf en wist dat dit niet zou werken.

    Ik heb de kinderen de 1 euro muntjes uitgereikt en gevraagd of dit evenveel was als het briefje van 100 euro. De kinderen snapten dat de 1 euro muntjes evenveel waren als het ene briefje van 100 euro.

    Vervolgens gingen de kinderen gelijk aan de slag met de 1 euro muntjes. De kinderen kwamen er op dat ze het gelijk moesten verdelen en begonnen met het verdelen. Op een gegeven moment maakten ze 3 stapeltjes, omdat ze met zijn 3en aan de tafel zaten. Op dat moment heb ik ze wel even een vraag gesteld, namelijk: Moesten we het niet verdelen over 7 personen? De kinderen wisten niet hoe ze dit nu moesten doen, dus toen heb ik ze maar de 7 plastic bekertjes aangereikt. De kinderen hadden dus in eerste instantie geen benul van de fictieve personen, maar met de plastic bekertjes werd het duidelijker.

    De kinderen gingen de plastic bekertjes verdelen over de 3 kinderen en de juf. Ze besloten dat de 3 kinderen er allemaal 2 kregen en de juf kreeg 1 bekertje. De kinderen gingen om en om 1 1 euro muntje in het plastic bekertje gooien. Op een gegeven moment lagen er nog 2 muntjes van 1 euro op de tafel en ze wisten dat ze het nu niet meer eerlijk konden verdelen.

    Ook gingen de kinderen voor zichzelf een som maken om te kijken hoeveel muntjes ze nu hadden verdeeld. De kinderen maakten de som: 100-2=98.

    BeantwoordenVerwijderen